De reünie

14 augustus 2021 om 08:45 Kunst Baarnse Literatuurprijs

Na aankomst staat Annie een beetje verloren aan de zijkant van de groezelige zaal vol feestgedruis. Geurkaarsen verbloemen slechts ten dele de geur van zweet die normaliter in de gymzaal hangt. De reünie is wel de laatste plek op aarde waar ze op dit moment naartoe moet gaan. Wie kent ze nog, nu de tijd zich met haar heeft gebrouilleerd? Is het de opwinding om het gordijn van het verleden op een kier te schuiven, die haar drijft? Haar laatste kans voor het grote vergeten begint?

Door de zaal weerklinken jaren zestig songs die zij woord voor woord kan meezingen. De holle echo komt de nummers niet ten goede. De muziek voert haar terug naar de tijd van haar jeugd, waarin de Blue Diamonds over Ramona zongen en Helen Shapiro met haar karakteristieke, omfloerste stem Walking back to happiness ten gehore bracht.

Hoe je altijd je verleden meesleurt naar de toekomst, peinst ze. Nou ja, altijd is een groot woord in haar geval. Tegenwoordig houdt een beginnende alzheimer als een ware opruimgoeroe grote schoonmaak in haar geheugen.

Wanneer een vijftiger met borsthaar boven zijn kraag en een vetkuif bijna tegen haar op botst, kijkt ze hem verstoord aan en loopt naar het midden van de zaal.

Voorzichtig bevoelt ze haar kapsel. Na een middag opkammen en die haarberg verstevigen met suikerwater en haarspray, staat de suikerspin nog recht op haar hoofd. Uitwendig verschilt ze, op een paar rimpels na, niet veel van de scholiere die ze toen was.

Ze is niet de enige die haar best heeft gedaan. De meeste vrouwen dragen wijde jurken met lagen petticoats eronder en hebben hun haar in een staart of, zoals zij, opgekamd in een suikerspin. De niet kale mannen dragen hun haar in vetkuifstijl achterovergekamd. Alsof ze in een godvergeten casting voor Grease rondloopt.

‘Annie, ben jij het? Krijg nou wat.’

De pezige vrouw die haar toeroept, wekt geen enkele herinnering bij haar op.

‘Ken je me niet meer? Ik ben Joke. We zaten naast elkaar in de klas.’

Annie durft niet te bekennen dat naam en beeld haar niets zeggen en knikt enthousiast. ‘Wat leuk jou te zien.’

‘Kom mee, Bert is er ook.’

‘Bert?’

‘Ja, de knapste jongen van de klas. Weet je nog dat we een keer met zijn vieren, jij en ik met Bert en Joop naar Brussel gingen om mosselen te eten?’

Een luikje in haar geheugen opent en ze is terug bij de jeugdige overmoed waarmee ze destijds, uitsluitend om mosselen met frites te eten bij een van de restaurantjes rond de grote markt, naar Brussel gingen. Had toen diezelfde Bert niet geopperd om, nu ze hier toch al waren, door te rijden naar Frankrijk om daar pakjes Gauloises te kopen die beter zouden zijn dan de zelfverklaarde importrommel die hij in Amsterdam kocht?

In de tijd dat ze een keer met de ogen kan knipperen, staan ze voor Bert.

Als hij ooit de knapste jongen op school was, is daar, nu de jaren vat op hem hebben gekregen, niet langer iets van te merken. Hij steekt haar een hand met dikke vingers toe.

‘Hallo, Annie.’

Was zijn stem vroeger ook zo penetrant aanwezig? Verveeld laat ze haar blik door de ruimte dwalen. Voor het podium waarop de band staat, flikflooien een paar van de leerlingen als in vroeger tijden. Opeens komt haar de reünie als volslagen zinloos voor. Van de ene desillusie naar de andere. En onmiddellijk komt de angst voor de waanzin weer opzetten. Wat doet ze hier?

‘Verduveld leuk jullie te zien,’ bralt Bert met zijn nooit afgeleerde Gooise accent.

‘Zeg, bekijken jullie ook wel eens de rouwadvertenties in de krant? Mij viel laatst op dat de dood nu is aangekomen bij geboortejaren ’30 en soms ‘40. Nog zo’n vijftien jaar te gaan lui, dan hebben wij de gemiddelde leeftijdsduur bereikt.’

‘Gezellige babbel voor een reünie.’ Joke kijkt hem misprijzend aan.

‘Word je niet graag aan je sterfelijkheid herinnert?’ Bert grijns als een sater.

‘Dat jij de koude wind al in je nek voelt blazen, snap ik.’ Joke kijkt met zichtbare walging naar de onder zijn jasje opbollende buik. ‘Wij hebben een beter conservatiebeleid toegepast. Kom Annie, we gaan verder.’

Willoos laat ze zich meetronen naar een volgend groepje terwijl ze vol bitterheid denkt dat er toch iets moet zijn wat deze catastrofe kan verzachten.

Plots ziet ze een man oplichten in de menigte. Ze recht haar rug. Terwijl ze op hem afkoerst draagt ze de jeugd mee in haar ouderdom.

‘Hallo, ik ben Annie. Houd jij van mosselen.’

De man lacht. ‘Wat een aparte introductie! En jazeker, ik ben er dol op.’

Dit keer laat ze het lot niet op zijn beloop. ‘Ben jij weleens in Brussel geweest?’

‘Originaliteit een tien. Je bruist net zoals die stad. Wanneer gaan we?’

Christine Schut
Deel dit artikel via:
advertentie
advertentie