De Caravaan

14 augustus 2021 om 08:45 Kunst Baarnse Literatuurprijs

Ik ben nu drie jaar vrijwilliger bij hospice De Bloesem. Ik heb geen medisch scholing gehad en ben waarschijnlijk zo goed als onbruikbaar wanneer het op urgent medisch handelen aankomt. Het praktijkdeel EHBO behaalde ik maar net. De siliconen reanimatie pop boezemde mij zoveel ontzag in dat ik aan het einde van de cursusdag als een afgejakkerd lastdier ineenzakte. Bijstand verlenen op de laatste trede van het leven ligt me daarentegen bijzonder goed. De uitkomst ligt in het hospice onvermijdelijk vast, en dirigeert of dwingt alle partijen tot berusting.
Zo nu en dan komt het voor dat iemand heel alleen het leven uit moet.


Mevrouw Aaltjes –noem me toch gewoon Bep- was volkomen alleen, en bezig aan haar laatste weken. ‘Als ik geen longkanker had gekregen was dat een belediging voor de huidige medische inzichten,’ vertrouwde ze me bij het kennismaken toe. De zuurstoftank hield ze binnen hetzelfde bereik als haar Gauloises. ‘De celletjes delen zo snel dat ik me bijna weer jong voel,’ sprak ze hees. Haar ogen straalden vanuit de diepte van het ingeteerde gezicht.


Toen ze nog wat sterker was had ze mij gevraagd een haring mee te nemen -met uitjes en augurk, neem er zelf ook een-. De haring smaakte haar, maar meer dan drie stukjes kon ze niet verdragen. ‘Vet, en lekker,’ sprak ze terwijl ze zich voldaan terug in de kussens liet zakken. Terwijl ze sliep at ik de rest op. Twee weken daarvoor had ze graag de kermis even willen zien. Ingepakt in haar veel te ruime jas duwde ik haar door het lawaai. Als een ingezakte pudding hield de dame van de “altijd prijs kraam” in haar ene hand de bos touwtjes, en in de andere een telefoon. Bij het draaimolentje was het al niet veel beter. De jongen die de muntjes weer uit de kinderhandjes ontfutselde, zwalkte bloedeloos over het draaiende platform dat afgeladen vol stond met fietsjes en kitscherige plastic wagentjes. ‘De kermis is eigenlijk al zo goed als dood,’ mompelde ze gelaten.

De laatste dienst bij Bep was een nachtdienst. De nacht is een zware zit voor wie leeft en waakt, maar leent zich beter voor het sterven dan de dag. Geen geschuifel over de gangen, stilte en bovendien donker. Niets dat de lokroep vanaf de overzijde verstoort. De kans dat een naaste, die zich geen raad weet met het sterven, iets vreemds uithaalt is zo goed als nihil. ‘Kijk toch eens moeke wat lekker, verse aardbeien,’ die vervolgens met liefdevolle dwang tegen de lippen van de stervende worden gedrukt. De achterblijver mild voldaan, de teruggeroepen ‘moeke’ opnieuw veroordeeld af te dalen naar de cocon van het sterven. Ach ja, ook voor de achterblijvers is het moeilijk. Tegenwoordig wordt alles getimed en gepland, je zou eens rustig kunnen heengaan.

Nu riep Bep mij zachtjes en ik probeerde te beoordelen vanuit welk oord zij inmiddels sprak. ‘Geef me je hand eens,’ vroeg ze vanuit het bed dat in het halfduister nog groter leek. Ik stak mijn hand toe, een gebaar van troost en samenzijn. Bij het vastpakken voelde ik een tinteling in mijn hoofd. Alsof iets dat ik vergeten was me te binnen schoot, maar dan met tientallen ingevingen tegelijk. ‘Laat het maar even,’ sprak ze geruststellend, ‘ik wil je alleen laten zien waar ik heenga.’
Ik was eraan gewend dat mensen dingen meemaakten als het sterven nabij was. Toxische niveaus aan afvalstoffen worden niet langer door functionerende organen uit de weg geruimd. Het brein dooft al langzaam uit. ‘Nu zitten we effe in hetzelfde schuitje,’ sprak ze met breekbare stem die nog een vleug ondeugd bezat. ‘Zet het raam eens open,’ beval ze zachtjes.

Met benen als elastiek waggelde ik naar het raam en zette deze op een kier. Van buiten hoorde ik zachtjes accordeon muziek en onverstaanbare, maar vrolijke zang. Ik schudde met mijn hoofd en wreef in mijn gezicht. Nu kwam de geur van gekarameliseerde suiker naar binnen. ‘De caravaan wacht,’ hoorde ik haar zeggen. Ik keek om en zag haar glimlachend liggen. ‘Ik heb ze aangeroepen en ze zijn gekomen,’ huilde ze van geluk. Verbaasd tuurde ik in het donker van waar de muziek kwam. Wieltjes over een stalen rails, joelende mensen en door de lichtjes heen zag ik vaag de contouren van een achtbaantje.

‘Kermis,’ sprak ze verheugd, ‘ik heb er mijn eerste paar schoenen versleten en nou breng ik er ook mijn laatste paar heen.’ Ik schudde met mijn hoofd en deed mijn ogen een aantal keer open en dicht. Een gedeelde hallucinatie overtuigde ik mijzelf, ik kon het snoepgoed ruiken, zelfs bijna proeven. De aandrang er iets van te hebben was kinderlijk krachtig. ‘Daar krijg je zin in he,’ zei ze geheimzinnig. ‘De echte kermis ruikt naar suikerspin jongen.’

Even later begon haar ademhaling te stokken en werd haargezicht grauw. Ik belde de arts die kort daarop vaststelde dat ‘het’ rustig verliep. Een uur later begon haar gelaat weer natuurlijker te kleuren. ‘Dag Bep,’ fluisterde ik, ‘geluk daar.’

Ik stond op, tuurde door de gordijnen en zag dat de kermis ook was vetrokken.

Christine Schut
Deel dit artikel via:
advertentie
advertentie