Flarden

14 augustus 2021 om 08:45 Kunst Baarnse Literatuurprijs

‘Ik kan het nauwelijks geloven. We spraken elkaar vorige week nog. Toen leek je prima in orde.’

‘Dat was ik ook. Nou ja, voor zover ik wist. Het was van binnen al goed mis natuurlijk.’

De hand van Maurice is bijna net zo wit als het laken waar die op rust. Ik krijg de neiging zijn hand vast te houden, maar het past niet bij onze vriendschap. Sprakeloos schud ik mijn hoofd.

‘Botte pech,’ zegt hij.

‘Dat is zacht uitgedrukt.’

‘Inderdaad. Ergere pech bestaat niet, denk ik. Maar toch. Als het iemand moet treffen, dan mij maar. Ik laat niemand achter.’

Ik kijk op. ‘Hoe bedoel je?’

‘Gewoon. Ik heb geen partner. Geen kinderen die van me afhankelijk zijn.’

‘Maar wij dan?’

Er valt een stilte. Dan wuift hij mijn opmerking weg. ‘Jullie hebben elkaar.’

‘Welnee. We weten allemaal dat jij degene bent die ons groepje bindt. Ik heb nog nooit alleen met Lenny of Helena iets afgesproken. Carla’s telefoonnummer heb ik niet eens. Jij houdt ons bij elkaar. Voordat we jou kenden waren we allemaal eenlingen. En binnenkort zijn we dat weer.’

Ik bijt op mijn lip. Het is natuurlijk belachelijk dat ik zielig doe. Verwacht ik nu dat hij me zal troosten? Dit moet niet om mij gaan, maar om hem. ‘Sorry,’ mompel ik. ‘Ik ben je gewoon heel dankbaar. Wij waren allemaal eenzaam en jij hebt ons bij elkaar getrokken. Ik zie ons als een suikerspin. Eerst is er alleen een stokje in een bak vol losse flarden. Dan blijven er steeds meer plakken, tot het een geheel is.’

Hij glimlacht en knikt waarderend. Op dat moment komt een verpleegster binnen die geroutineerd de slangen en monitoren checkt en op niet al te subtiele wijze laat weten dat het tijd is om te vertrekken. Ik weet niet wat ik ten afscheid moet zeggen en besluit uiteindelijk: ‘Hou je haaks.’

‘Tot de volgende keer,’ zegt hij. Ik kan alleen maar hopen dat er een volgende keer zal zijn.

Vier dagen later zitten ze in mijn huiskamer: Lenny, Richard, Helena en Carla. Het voelt raar. Ik heb ze nooit ergens anders gezien dan in de serre bij Maurice. Met Maurice erbij. Ze lijken hier niet te passen. Alsof je als kind de juf tegenkomt in de supermarkt. Misplaatst. Maar er is geen ‘bij Maurice’ meer. We zwijgen al een tijd.

‘Fijn dat jullie konden komen,’ zeg ik.

‘Fijn dat je gebeld hebt,’ zegt Carla.

Ik knik. ‘Het was nog even rondvragen voor alle telefoonnummers. Nu heb ik ze allemaal opgeslagen.’

Er valt weer een stilte.

‘Misschien kunnen we een app-groep maken?’ oppert Lenny.

Dankbaar pak ik mijn telefoon en voeg ik iedereen toe. Verschillende piepje klinken door de stilte. Vier telefoons worden uit zakken en tassen gevist. Zwijgend accepteert iedereen de uitnodiging voor de groep ‘Vrienden van Maurice’.

De week daarna ontmoeten we elkaar bij de uitvaart. Weer zien we er misplaatst uit. In stemmig zwart. Zelfs Carla die altijd meer kleuren draagt dan een bonte papegaai.

‘Fijn dat jullie er allemaal zijn.’ Ik val in herhaling. Maar ik meen het uit de grond van mijn hart.

We vullen een rij stoelen in het auditorium. Er worden mooie woorden gesproken over Maurice. Door zijn zus. Door een collega. We leren meer over hem dan we ooit geweten hebben.

Na afloop gaan we automatisch op een kluitje staan tussen alle onbekende mensen. Gezamenlijk lopen we langs de familie om te condoleren. We missen Maurice als onze woordvoerder. ‘Gecondoleerd,’ zeg ik tegen zijn zus. ‘Wij zijn vrienden van Maurice,’ leg ik uit. Ik wil onze namen noemen, maar ze weet wie we zijn. ‘Hij had het vaak over jullie,’ zegt ze tot mijn verbazing. ‘Fijn dat hij zulke goede vrienden had. Wie van jullie is Joe?’

‘Ik.’

‘Hij heeft in zijn laatste dagen een aantal briefjes geschreven met dingen die hij nog wilde zeggen.’ Ze slikt even. ‘Ik denk dat hij wist dat hij niet meer de kans zou krijgen.’

Met trillende vingers pakt ze een dubbelgevouwen kladblaadje. Op de buitenkant staat mijn naam gekrabbeld. Als ik het aanpak, weet ik niet of ik het meteen open moet maken. Zij lijkt ook even te aarzelen. Dan zegt ze: ‘Bedankt voor alles.’ De volgende persoon staat te wachten om haar te condoleren.

We gaan met z’n vijven aan een tafel zitten en krijgen wat drinken. Geen koffie en cake, maar een biertje en een wijntje. Zo kennen we Maurice. In zijn serre was het ook altijd gezelligheid.

Ik vouw het briefje open en lees: ‘Als je het stokje uit een suikerspin trekt, blijft het een geheel.’

Zonder woorden hef ik mijn glas. Vier glazen toosten mee en er klinkt een vijfstemmig ‘Op Maurice.’

Christine Schut
Deel dit artikel via:
advertentie
advertentie