Krantenmeisje

18 juli 2020 om 09:00 Kunst Baarnse Literatuurprijs

Het is een kort bericht, misschien vijf, zes regels lang. Als zijn vrouw het voorleest, trekt het zijn aandacht onmiddellijk weg bij het oponthoud op de A1 waar hij zich zojuist nog over zat op te winden. Hij heeft de krant gehaald, voor het eerst in zijn leven, en hij is de enige die dat weet. Zijn naam, woonplaats en leeftijd ontbreken. Hij is de grote onbekende en dat wil hij zo houden. De naam van het meisje wordt wel genoemd, M. Witteveen. Een M. Dat kan van alles zijn. Marian, Merel, Monique. Monique is een mooie naam. Ze is 15 jaar en ze leeft nog.

Zijn vrouw laat de krant zakken. ‘Het is een schandaal’, zegt ze.

Sinds de kinderen het huis uit zijn, leest Yvonne aan de ontbijttafel de krant. Johan zit tegenover haar en houdt op de tablet nauwkeurig bij waar de files staan en hoe ze zich ontwikkelen, vijf minuten eraf, tien minuten erbij. De ochtendspits is altijd druk. Hij is vertegenwoordiger bij een middelgroot bedrijf dat kronen en bruggen voor tandartsen maakt. Bijna vijfentwintig jaar zit hij nu langs de weg en nog nooit is er iets noemenswaardigs gebeurd. Tot gisterochtend.

Hij heeft zijn auto nodig voor zijn werk. Zonder auto houdt het op. Dat was de eerste gedachte die door zijn hoofd ging. En hij dacht, hij dacht werkelijk dat hij tijd genoeg had om haar voorbij te rijden en achter zich te laten.

Yvonne doopt haar mes in de voordeelpot jam en smeert de zoetigheid met grote halen uit over haar boterham. Geen boter eronder. Daar gruwt ze van. ‘Ze bezorgde kranten, staat hier. Om geld te sparen voor een nieuwe scooter.’

Dat herinnert hij zich, de zware tassen achterop haar fiets met over de volle breedte het logo van het ochtendblad waaruit zijn vrouw nu voorleest. Schreeuwende, rode letters op een witte achtergrond. De tas waar ze onder lag, leek haar naar het wegdek toe te drukken. Een krantenmeisje, dacht hij nog.

Een inschattingsfout, dat was het. Hij had kunnen zweren dat hij tijd genoeg had om haar veilig in te kunnen halen. Het bestelbusje leek ver weg, maar reed sneller dan hij dacht of misschien reed hij te langzaam. Hij kan er geen zinnig woord over zeggen.

De volgorde van de beelden kent hij nog goed en is niet zomaar uit te wissen. Eerst levensgroot de koplampen en de grill van de bestelbus. Daarna de witte neus met daarboven de bestuurder als de machinist op een voortdenderende trein. De weg werd kort, korter dan Johan voor mogelijk hield. Wat overbleef, was die paar meter rijbaan voor hem en de bestelbus die recht op hem afkwam. De auto’s erachter waren verdwenen. Ze bestonden simpelweg niet meer, waren opgelost in zijn angst, in dat moment van vernauwing van het bewustzijn. Het moment waarop het glashelder tot hem doordrong dat er geen uitweg was.

‘Jij nog thee?’ Zijn vrouw heeft de theepot al in haar hand. De aardewerk pot is met bloemen en vruchten versierd.

Hij knikt. Snel drinkt hij zijn glas leeg. De thee is donker en koud. Ze schenkt zijn glas vol, vouwt het ochtendblad dicht en staat op om haar stuk van de tafel af te ruimen. Johan zit nog achter zijn snee bruin brood met boterhamworst. Links van zijn bord staat een eitje, hard gekookt en half gepeld.

‘Zo'n jong meisje’, zegt ze en ze blijft staan met het ontbijtbord in haar handen. ‘Achtergelaten. Hij is niet eens uitgestapt om te kijken hoe het met haar ging.’ Ze pakt mes en vork van tafel en legt ze voorzichtig op het bord.

Johan zegt niets. Hoe minder hij zegt, hoe beter het is. Dat heeft hij zich voorgenomen en daar houdt hij zich aan. Hij had geen schijn van kans. Die bestelbus zou hem frontaal geraakt hebben. Er zou niets van hem zijn overgebleven. Hij had kunnen stoppen, natuurlijk had hij kunnen stoppen. Hij had om kunnen draaien, zijn auto langs de weg zetten, in de berm of op een vluchtstrook tot zichzelf komen en terug rijden naar het krantenmeisje dat onder haar tas stil op de weg lag. Hij deed het niet. Hij reed door. Steeds weer keek hij in zijn achteruitkijkspiegel, maar niemand hield hem tegen. Niemand kwam hem achterna.

‘Schiet nou toch op, Johan. Dan kan ik eindelijk afruimen.’ Zijn vrouw kijkt op de klok die boven de keukendeur hangt. Ze heeft haar jas al aan, want ze moet haar trein halen.

Hij lepelt het laatste stukje ei uit de dop en ziet op zijn tablet dat de file op de A1 bijna is opgelost. Hij heeft alle tijd van de wereld.

‘Rustig maar’, zegt hij. ‘Ik ruim de tafel wel af.’ Hij veegt een kruimel uit zijn mondhoek en bedenkt welke route hij na de A1 zal nemen.

Christine Schut
Deel dit artikel via:
advertentie
advertentie
advertentie