Processie

14 augustus 2021 om 08:45 Overig Baarnse Literatuurprijs

‘Een suikerspin?’

De cardioloog knikt, leunt voorover en kijkt hem indringend aan over zijn leesbril.

‘Zo minuscuul zijn de haarvaten. U begrijpt nu waarschijnlijk ook waarom deze niet operabel zijn. Er wordt wel geëxperimenteerd met kunstmatige capillairen, die worden gemaakt in een soort suikerspinmachines, maar die kan ik u helaas nog niet aanbieden.’

De dokter grijnst verontschuldigend naar hem.

‘Een suikerspin’, mompelt hij.

‘Ja, of het web van de processierups. Dat kent een soortgelijke fijnmazigheid.’

‘Processierups’, herhaalt hij lijzig, zacht.

‘U lijkt wat uit het veld geslagen’, concludeert de arts die zich achterover laat zakken in zijn stoel. Terloops werpt de dokter een blik op het klokje onderin zijn computerscherm. Hij merkt het op en schuift naar het puntje van zijn stoel, maakt aanstalten om weg te gaan.

‘Drinkt u nog steeds, mijnheer Dent?’

‘Ja’, antwoordt hij naar waarheid, met zijn handen steunend op de stoelleuningen. Zijn jas zakt van de leuning op de grond. Hij doet een poging om het ding op te rapen, maar komt er net niet bij.

‘Dan zou u daarmee moeten stoppen.’

Hij moet straks naar een slijterij in west. Elke week een ander stadsdeel om zijn gêne te verhullen. Zijn Bombay-gin is op, evenals de rode bourgogne en ook in de fles met Southern Comfort zit nog maar een klein laagje.

Hij knikt en kijkt naar zijn trillende handen. Twee uur ’s middags, hij heeft nog niet gedronken. Zijn mond is droog als houtskool. Hoe zou hij kunnen stoppen met drinken? Wat rest er dan? Is de drank niet zijn existentiële startmotor?

‘Gaat dat u lukken, of zal ik u verwijzen naar een instantie?’

Hij schudt zijn hoofd, geen verwijzing dokter.

De arts vouwt zijn handen in elkaar.

‘Het is ernstig mijnheer Dent. Uw hart verliest snel zijn functies, u zult steeds minder kunnen en uiteindelijk in een rolstoel belanden. Of erger.’

Ze kijkt hem niet aan, loopt langs de keukentafel op haar rijlaarzen en trekt aan haar tuinhandschoenen met de minachting van een despoot. Hij omklemt het lage glas met Southern Comfort, de andere hand ligt onrustig op zijn bovenbeen. De eerste borrel van de dag. IJsblokjes tinkelen rond de middagstilte.

Of hij weet dat er een kolonie processierupsen in de eik zit. Ze sluit de deur naar de tuin achter zich zonder zijn antwoord af te wachten. Ze vraagt niet hoe het was bij de cardioloog. Ze rekent op de verwoestende werking van de alcohol op zijn hart. Sinds jaren leven ze langs elkaar heen. Ze wacht op zijn dood, met het geduld van een reiger. Hun vermogen is aanzienlijk, hun kind een herinnering. Ze kan straks haar gang gaan, ze is een stuk jonger dan hij. Maar hoe lang kunnen ze de liefde nog vertrappen?

Bij het avondgrauw trekt zij zich in haar kamer terug, zijn avondeten staat in de oven. Hij loopt naar de eik achter in de tuin om naar de rupsen te kijken. Hij voelt hoe de alcohol hem doet zwalken, zijn blik is wazig. De tuin met de coniferenhagen golft om hem heen, ze kan hem zien vanuit haar raam. Ze volgt al zijn bewegingen. Kil als de kop van een bijl. Hij doet zijn best om recht te lopen, maar botst toch tegen een bloempot met wat viooltjes op die omvalt en breekt. Waterig kijkt hij naar de brokstukken, dan sloft hij verder. Zijn telefoon piept. Als hij de eik nadert, aarzelt hij en doet hij tollend een stap naar rechts.

Het kind.

Hij had het gekust, vormeloos, op zijn knieën. Zij had het niet gewild.

Hij is hier jaren niet geweest, niet sinds de ongeboren vrucht hier door hem is begraven. Maar nu kan hij niet anders: hij wil het nest van die beesten zien. Hij wil zien wat de cardioloog bedoelt. Hij haalt de telefoon uit zijn vestzak en kijkt naar het scherm dat maar niet stil wil staan. Het is een appje, van haar. Hij vergroot de afstand tussen hem en de telefoon en moet opnieuw een stap opzij zetten om niet om te vallen.

Morgen wordt het weggehaald.

Hij draait zich traag om en loenst naar het huis, naar het raam van haar kamer. Hij had gebeden om die woorden nooit meer te hoeven horen. Zijn oogleden worden steeds zwaarder en zakken onvermijdelijk voor zijn ogen, dan zinkt hij met de devotie van een pelgrim door zijn knieën voor het kleine kruis dat voor de eik staat en kijkt op naar het nest dat tegen de bast van de boom zit geplakt. Naar de draden, het weefsel van haarvaten, van non-operabele capillairen, daarbinnen krioelen de rupsen onzichtbaar, is het of hij naar een wit pulserend hart kijkt, een walgelijke, levende suikerspin. De inspanning heeft hem misselijk gemaakt.

Met zijn knieën in het natte gras trekt hij het kruis uit de grond en slaat hij naar de witte cocon. Hij mist en verliest zijn evenwicht waardoor hij op zijn zijde in het gras terecht komt. De wereld, groen en fluïde, tolt om hem heen. Zo blijft hij liggen, geeft hij over. In zijn vestzak piept zijn telefoon. En nogmaals.

Christine Schut
Deel dit artikel via:
advertentie
advertentie
advertentie